Een jeugdige, brildragende inbreker bevindt zich in een precaire situatie als ze wordt aangehouden door een strenge politieagent. De agent, met een twinkeling in zijn ogen, besluit haar terstond en ter plekke te ondervragen. Naarmate het gesprek vordert, wordt het duidelijk dat deze ondeugende inbreker geen gewone dief is, maar eerder een verleidelijke sirene die precies weet hoe ze haar charme moet bewerken. De agente, verzwakt door haar allure, bezwijkt voor haar avances, wat leidt tot een intense sessie van genot. Deze tengere schoonheid, met haar natuurlijke troeven en een schattige vernederende vertederaar, gaat vakkundig of genietend de agent achterlatend. De agent neemt de ademlozen nu volledig in haar kont, neemt de onderbroek van haar agent mee naar de werkelijkheid, de betovering van haar hartstocht, passie en verleiding, de rauwe realiteit, het verlangen naar de rauwheid van de politie, de gret en de kracht van de macht.